Brazil - Argentina - Bolivia - Peru (Spring 2011)

woensdag 2 maart 2011

Living hell in de mijnen van Potosi


Na Uyuni toerden we door richting de mijnwerkersstad Potosi. Dit keer eens geen geklaag over de bussen, we installeerden ons in een voor Boliviaanse begrippen alleszins luxe bus. En luxe of geen luxe bus, de afgronden langs de Boliviaanse wegen en het Boliviaanse chauffeurstemperament blijven even peligros. En net toen ik dacht in een fancy bus vol met heel degelijke toeristen te zitten, tikte een Boliviaan naast me een gekookt eitje tegen zijn tanden kapot en werden we de hele bus toegelachen door een stokoud gerimpeld maar prachtig gekleed Bolivaans dametje met bizar fietsenrek in haar mond :) Beetje bij beetje klom de bus tot grote hoogte, Potosi is naar eigen zeggen de hoogste stad ter wereld op 4000 meter hoogte. Bij aankomst in de stad werden letterlijk alle passagiers minus man met eitje en dame met fietsenrek overvallen door de enorme hoogte en het gebrek aan zuurstof in de lucht. De stad zelf was - om in de typische cheesy Lonely Planet terminologie te blijven - dan ook ´dazzling´. Overal krioelen vrouwtjes met bolhoeden, hordes kinderen op hun rug, schuifelen krom lopende mijnwerkers voorbij en sieren de meest prachtige socialistische muurschilderingen van knoestige mijnwerkers die trots hun dynamiet in de lucht heffen de muren van zowel uberlelijke grijze adobe hutjes als prachtige gekleurde koloniale gebouwen. Wat een indrukken weer na zo´n lange busrit en met zo´n zuurstofgebrek. Als makke schapen laten we  ons in collectieve taxi proppen waarvoor we ongetwijfeld met ons suffe hoofd weer te veel voor betalen, maar waarmee we wel gelijk een mooie stadstour krijgen en tussen de bolhoedjes mogen zitten.

Potosi is DE mijnwerkersstad van Bolivia. Officieel zag een Inca herder op zoek naar een ontsnapte lama als eerste een glinsterende vloeistof uit de Cerro Rico komen, maar de Spanjaarden waren de eersten die in 1545 het goedje - zilver - ook daadwerkelijk uit de Cerro Rico haalden. Enorme hoeveelheden zilver bleken verstopt in deze majesteuze dame (de berg wordt nog steeds als dame afgebeeld, verwijzing naar Pachamama) en de stad Potosi werd al snel een van de rijkste steden ter wereld in de Spaans koloniale tijd. Kerken en kloosters in een prachtige koloniale stijl en extreem rijk gedecoreerd popten dan ook als paddestoelen uit de grond. Het waren de gloriedagen van Potosi, ..., voor de Spanjaarden die daar hun intrek hadden genomen dan. De inheemse bevolking werd onder onmenselijke omstandigheden de mijnen in gestuurd. Toen de in de mijnen werkende inheemse bevolking de grote Spaanse zucht naar zilver niet aan kon, werden grote aantallen Afrikaanse slaven ingevoerd om in de mijnen de dood in te worden gejaagd. Naar verluid werd geen mijnwerker ouder dan 30 jaar als gevolg van nare longziektes, oogziektes en vallende rotsblokken en kwamen sommige slaven de mijnen soms weken lang niet eens uit. Als zij er al eens uitkwamen moesten zij lappen op hun ogen dragen om het daglicht te kunnen verdragen. Daarnaast werden er nog eens duizenden Bolivianen en Afrikaanse slaven vergiftigd in de fabrieken als gevolg van gassen die vrijkomen bij het smeltingsproces van zilver. Van het lezen van deze verhalen in de Lonely Planet werden we alleen al week, helemaal als je leest dat de leefomstandigheden van de mijnwerkers na enkele eeuwen nog amper zijn veranderd, maar we zouden een dag later een extra extra light variant van het mijnwerkersleven aan den lijve ervaren...

Na een avond pure luxe (lees; na een warme douche met een fles Boliviaanse wijn in je kingsize bed in private room naar slechte Amerikaanse televisieprogramma´s kijken, een backpack hand is snel gevuld) en tranen met tuiten na het kijken van de film Million Dollar Baby (tja, slechte wijn, grote hoogte en nog slechter Amerikaans drama zorgen gegarandeerd voor waterlanders) gingen we de dag erna op zo´n verschrikkelijke mining tour. In eerste instantie zagen we zo´n tour niet zo zitten. Het voelt wederom enorm voyeuristisch en van het idee dat we door een benauwde mijnschacht een paar kilometer moeder aarde in zouden moeten kruipen, werden we ook nog niet bepaald warm. Maar de inwoners van Potosi zijn bijna ALLEMAAL mijnwerkers en zien het bijna als een belediging als je niet kennis wilt maken met hun cultuur en hun werk. Ze zijn er dan ook beretrots op. Wat kwam je anders in Potosi doen? Dus op onze eerste dag met letterlijk stromende regen heisten ook wij ons in een mijnwerkerspak. Wederom zouden we met deze outfits - regenbroeken, oliejassen, helm inclusief lamp en rubber kaplaarzen - een ´Don´t-nominatie´ in een of andere hippe fashion rubriek krijgen en we zouden zo ook zeker geen stoere mijnwerkerszoon aan de haak slaan. We zagen er in deze XXL-outfits uit als een soort kolossen die elk moment de altijd steile wegen van Potosi konden afrollen. In deze outit - waarom moesten we die pakken al aan!!! het is me niet duidelijk - bezochten we eerst een mijnwerkersmarkt. Deze bevond zich in het minder florissante en voornamelijk grijsgrauwe gedeelte van de stad en mijnwerkers staren je - terwijl je daar in je belachelijke pakje loopt - meewarig aan (ik kon het begrijpen, dit zag er toch ook niet uit!). De mijnwerkers kopen hun gereedschap en eten ´s ochtends op deze markt voordat ze de mijnen ingaan. Denk aan dynamiet, helmen, flessen alcohol (96% alchohol, ze drinken dit vooral om zich zelf naar een andere wereld te helpen en hun misere te vergeten), sigaretten en cocabladeren. De tour verplichtte je enkele geschenken voor de mijnwerkers mee te nemen, als dank dat ze je laten meekijken in hun dagelijkse harde leven. Onze gids raadde ons ten zeerste af alcohol en sigaretten voor ze te kopen. Van de alcohol werden ze alleen nog maar meer dronken dan ze waarschijnlijk al waren en dat zou nog wel voor problemen kunnen zorgen (? Ok, don´t wanna know) en hun longen waren al zo aangetast door stof, schimmels, asbest en cyanide uit de mijn dat elke sigaret letterlijk een nagel aan hun doodskist was. Dus braaf sloegen wij dynamiet (Yeah), cocabladeren en frisdrank voor de beste heren in. Lavelozen mijnwerkers en geblakerde longen willen wij natuurlijk niet op ons geweten hebben.

Vervolgens lieten we ons braaf naar de fabrieken die bij de mijnen hoorden, verplaatsen. Als makke schapen in de stromende regen liepen we als een soort teletubbies in te grote pakken door de modder over een fabrieksterrein met hordes mannen met enorme grote, dikke wangen die vol cocabladeren zaten. Cocabladeren zijn de Boliviaanse variant van onze kauwgom, 24-7 staan de mijnwerkers te kauwen op de cocabladeren en lopen zij met een soort caviawangen rond met hele proppen met coca. Het helpt hen de hoogte en het gebrek aan zuurstof te verdragen. Elke mijnwerker die je passeerde moest je twee handen (1 mocht ook echt niet, het was bijgeloof dat er 1 hand voor de mannelijke god en 1 hand voor de vrouwelijke god moest worden gegeven) coca geven en schaapachtig toelachen. Er bekroop mij werkelijk het idee dat wij als toerist soms meer een bezienswaardigheid waren dan de mijnwerkers zelf. Bij de fabriek moesten de stofdoekjes al om de mond vanwege de chemische stoffen die vrij komen bij het smeltproces van het zilver en zink: fijne gedachte in een land waar regels en veiligheidsmaatregelen eerder uitzondering dan regel zijn. We ontmoetten een mijnwerker die als 50 jaar in die mijnen werkte (de arme man was nu 65) - het is gezien de schadelijke stoffen waaraan mijnwerkers worden blootgesteld vrij uniek dat deze man nog leeft - en uiteraard moesten we met de nodige mijnwerkers op de foto (op verzoek van die mijnwerkers dan he!). De meest bizarre seksuele grappen vlogen je om de oren, maar eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de omstandigheden waarin deze mensen werken toch wel het een en ander goedpraat. Ik zou er ook van gaan zuipen en schunnige grappen maken, denk ik.

Na de fabriek en enkele cheesy foto´s met mijnwerkersgereedschap - duidelijk niet voor het familiealbum - werden we dan eindelijk naar de Cerro Rico gebracht. Het regende nog steeds pijpenstelen en de hele omgeving veranderde in deze kou en regen tot een grote wazige bruingrijze vlek. En dan al die mijnwerkers en die mistroostige werkomstandigheden...ai ai ai...Als je enigszins depressief van geest bent, is deze omgeving geen beste. Bij de ingang van de mijn kreeg ik het al direct Spaans - toepasselijk - benauwd. De tunnel die we in moesten was niet bepaald groot en hij stond door alle regen vol met water, YAIKS! Mijn hele lichaam schreeuwde ´Ga daar niet in, ga daar niet in, ren nu naar je warme kamer met Amerikaanse pay tv en fohn´, maar ja..daar sta je dan op 4200 meter hoogte met een aantal mijnwerkers die zo hard op hun coca staan te kauwen dat de gemiddelde lama erbij verbleekt. Dan voel je je toch een beetje een Europese aansteller. Dus hop, die helm op, die lamp op je hoofd aan en gaan! Het eerste deel moesten we half kruipend-gebogen door de mijnschacht en dat met een laag water tot je knieen - ik zeg; niet ok. Mijn hoofd knalde om de gemiddeld drie meter tegen de mijnschacht en ik keek elke keer vol ontzag naar mijn medetoeristen die als ware springbokken door deze mijnschacht leken te huppelen. Na enkele honderden meters werd het van ijskoud opeens bizar warm in de mijn en dientengevolge ook steeds benauwder. De gids vertelde ons triomfantelijk welke fijne gassen en stoffen er hier door de mijnschacht zweefden en die je longen aan konden tastten, dat de mijnschacht nog uit de zestiende eeuw stamde (ok fijn die door-en-door rotte houten spalken die die mijnschacht blijkbaar moeten stutten, NOT!) en een stel schimmels waar je u tegen zei staarde ons van het mijnplafond aan, YEAH! Des te dieper we die mijn ingingen, des te minder zuurstof was er ook beschikbaar en ik voelde een lichtelijke claustrofobie opkomen. Ai ai ai ai...je wilt je op zo´n moment echt niet aanstellen, maar het zuurstofgebrek, dikke stof in de lucht en het half kruipend door die mijn zwalken, deden toch een lichtelijke paniek in mij ontvlammen. Door mijn hoofd spookten die verdraaide lonely planet slogans ´Visiting the mines is not as visiting a museum, it is really dangerous´....zucht. In alle schachten lagen bizar veel flessen drank en het rook echt overal om je heen naar urine. Al snel bleek waarom, want twee mijnwerkers haalden triomfantelijk naast een rits toersiten hun ´koopwaar´ uit den mijnwerkersbroek om de schacht te bewateren. Nice...Gelukkig kon ik de gedachten aan mijn op dat moment niet te verdragen persoonlijke leed toch nog wel langs de lat van de mensonterende toestanden van deze mijnwerkers leggen. Wat een bizarre situatie leven deze mensen in! De mijnwerkers werken in shifts van soms 10 uur per dag in het pikkedonker in deze benauwde schachten en lopen de meest bizarre oog- en longaandoeningen op. Te gruwelijk.

Na een uur lopen - de gedachte dat ik dit alles ook nog terug moest strompelen deed mij weinig goeds - hielden we een rustpauze bij een beeld van El Tio (de ´oom´ in het spaans). De mijnwerkers geloven namelijk dat als je ´in de aarde of onder de grond´ gaat, je in het domein van de duivel terecht komt. Pacchamama is de aarde, onder de aarde heerst de duivel. Om hem te vriend te houden, vind je in nisjes in de mijn afbeeldingen van ´El Tio´ en worden offerrituelen gehouden. Zo plaatsen de mijnwerkers sigaretten in zijn mond en schenken ze alcohol voor zijn voeten (ja die tio heeft het nog niet zo slecht bekeken :P). Als bezoeker van de mijn moesten wij ook een slok van die 96% alcohol opdrinken en voor zijn voeten schenken, om hem vooral niet kwaad te maken. Die El Tio kon me wat, ik zwalkte hier hyperventilerend weet ik veel hoeveel kilometer diep in een mijnschacht vol gifstoffen en urine odeur, ik drink toch echt geen 96% alcohol. Lekker dan...ook nog vervloekt door El Tio en we moesten nog een uur verder zijn domein in.

De hoofd mijnschacht heeft om de zoveel meter allemaal zijschachten die zijn afgesloten met een hekje en slingers; ze zijn in het bezit van een familiegroep binnen de mijn. De hele mijn is in het bezit van de mijnwerkerscooperatie, de mijnwerkers zijn dus eigen baas-eigenaar. Zij werken wel in zogenaamde groepen. De opbrengst van wat zij uit de mijn halen, komt dus letterlijk in hun eigen portemonnee terecht. Dit klinkt natuurlijk als een mooi socialistisch en eerlijk verhaal, maar door de afnemende hoeveelheid zilver in de mijn en de dalende prijzen voor bijvoorbeeld het zink uit de mijn, beulen de mijnwerkers zich zelf dan ook genadeloos af om hun gezinnen met de opbrengst van hun mijnbrokken te kunnen voorzien in hun levensonderhoud. Bij een familiegroep mochten we de mijnschacht in en daar zagen we echt in de meest bizarre kleine tunneltjes en gaten in het plafond kleine mensjes volledig onder het gruis en volledig uitgeleefd met pikhouweeltjes en manden met gruis in de weer. Mijn god...sprakeloos...wat een arbeidsethos, wat een misere, wat een kracht en energie, wat een lieve mensen ook nog. Je voelt je echt een ouwe zeur en vooral erg verwend. Ik wilde het liefst onze hele zak met frisdrank, coca en dynamiet bij deze mensen lozen. Wat een hel op aarde in deze mijnen....En dan het ergste van alles;  de brokken die deze mensen uit de mijnen halen worden in Bolivia alleen omgezet tot ruw zilver en vervolgens in het buitenland verder bewerkt. Dan pas wordt er echt geld met het zilver verdiend, de buitenlanders profiteren dus het meest van het harde werk van deze mensjes. En de Boliviaanse regering weigert de machines aan te schaffen waardoor deze mijnwerkers ook echt ZELF geld aan de bewerking en toepassing van het zilver kunnen verdienen. De mijnwerkers zelf verdienen te weinig om deze machines uit hun opbrengsten te kunnen kopen. Al dat werk en de Chilenen en Amerikanen verdienen er het meest aan...Tragisch...

Sprakeloos, verdrietig, maar toch ook vol liefde voor deze hardwerkende mensen moesten we het hele ellendige eind weer terug door de mijnschacht, op zoek naar een streep licht en teug zuurstof zonder stof en asbest. Er leek geen einde aan te komen, bij elke stap nam ik me weer voor mijn eigen fijne leventje eens niet voor lief te nemen. Stap - oh wat waardeer ik mijn fijne huisje - stap - yes wat hoef ik eigenlijk niet hard te werken voor mijn geld - stap - wat heb ik fijne mensen om mij heen die allemaal niet zo hard voor hun centen hoeven te werken - stap - wat hebben wij toch een fijne regeltjes in ons land die dit soort erbarmelijke werkomstandigheden uitbannen - stap - wat heb ik zin in een flinke copa de vino blanco - stap - ik ga zo ook meteen een hele fles vino blanco naar binnen werken. We sloten de dag af met een typische mijnwerkerslunch - no way, deze lunch was nog veel te chique voor die arme mensjes - met caviasoep en gebakken lama. Smaakt beide naar kip btw...De dag werd nog heel deprimerend afgesloten, onze gids vertelde dat de mijnen van potosi binnen vijftien jaar leeg zouden zijn. Nu al was Potosi van een van de rijkste steden van het koloniale spaanse rijk veranderd in een van de armste steden van zuid-amerika, en het zou alleen nog maar erger worden. Mijnwerkers moesten meer en langer gaan werken, kinderen zouden door hun ouders eerder de mijn in worden gestuurd om te werken en uiteindelijk zou Potosi binnen enkele decennia tot een spookstad verworden. En dan heb je als mijnwerker ook niets aan een president van het volk - Evo Morales - die voor zijn verkiezingen de mijnwerkers nog vol goede moed in de mijnen toesprak, maar nu angstvallig weinig doet voor de mijnwerkers van Potosi en de stad langzaam laat opdrogen en leeglopen. Vraag een gemiddelde mijnwerker naar Evo Morales en zijn weigering om machines voor de bewerking van zilver aan te schaffen en je ziet diepe verbittering. Over geen toekomstperspectief hebben gesproken...

Voldaan en vol indrukken stonden we daarna weer onder onze warme douche en wasten de ranzigheid van de mijnen van ons af. We namen een fijne cappucino in de koffiebar om de hoek, verzamelden onze was voor de lavanderia en die fles wijn namen we ook maar...omdat het kan...en omdat we het voortaan zo waarderen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten